Dit jaar ben ik 20 jaar tandarts. Er werd me gevraagd eens terug te blikken. Ik deel mijn overpeinzingen graag met u…
Twintig jaar tandarts. Bijna ben ik even lang tandarts als niet-tandarts, als dat laatste woord al zou bestaan. Meer dan de helft van mijn leven nemen “tanden” een centrale plaats in in mijn leven. “Tanden”, godbetert. En zeggen dat de keuze om aan de studie tandheelkunde te beginnen niet meer dan een impulsieve ingeving is geweest. Ik had me namelijk eigenlijk ingeschreven voor geneeskunde, maar was overrompeld door het grote aantal studenten en overmand door twijfel of ik mezelf wel voldoende zou kunnen onderscheiden van al die anderen. Want huisarts worden, dat wou ik destijds liever niet. Hoofdzakelijk omdat ik al samen was met mijn man, wiens vader, zus en twee broers al huisarts waren. Ik zag het al gebeuren. In één kabinet met mijn schoonfamilie. Die het steevast beter zouden willen weten. No way. Dus werd de inschrijvingskaart geneeskunde omgeruild voor eentje van tandheelkunde.
De eerste dagen van de opleiding tandheelkunde had ik bijgevolg meteen al gemist. Dat labo “gipssculptuur” moest ik dus inhalen. Hoe creatief en artistiek dat labo ook had geklonken, zo strikt en rigoureus bleek het te zijn. Stante pede werd duidelijk dat de ingesteldheid van de opleiding tandheelkunde niet per se strookte met mijn antiautoritaire trekjes. Van nature ben ik iemand die nogal eigenwijs is en graag haar zaken plant op haar eigen manier. Die de deadlines wel zal halen, maar pas efficiënt wordt als de tijd dringt en de nood voldoende hoog is. Tussen haakjes: eigenlijk had ik, als ik mijn hart had gevolgd, naar de kunstschool willen gaan. Maar mijn vader vond “dat ik eerst maar een normaal beroep moest leren”.
Elke dag om kwart over 8 die kelder in en elk plexiplaatje of frasacotandje millimeternauwkeurig uitboren… nee, ik zag er het nut niet van in, laat staan de lol. Het was niet dat ik niet handig was, maar het Spartaanse regime en het schijnbare gebrek aan vertrouwen werkten compleet averechts voor mij.
In de eerste les scheikunde werd ik ook meteen met mijn voetjes op de grond gezet. De prof had het voortdurend over “pH”, maar het was me een groot raadsel wat hij toch maar kon bedoelen. Het meest verontrustende was nog dat mijn medestudenten druk notities maakten en de indruk wekten te begrijpen waar het over ging. Komende van een klassieke Latijn-Griekse opleiding, bleek ik volkomen onderontwikkeld te zijn wat scheikunde betrof. Hetzelfde bij wiskunde. Ook daar had ik de eerste lessen geen flauw benul van wat er werd verteld. Gelukkig bleek mijn toenmalige vriend (huidige man) van nut. Hij had – godzijdank – 8 uur wiskunde gevolgd in het secundair. Het drukke studentenleven belette hem om mij bijles te geven, maar hij vond nog net de tijd om zijn handboeken op te duikelen, waardoor ik erin slaagde bij te benen. Meer nog, wiskunde bleek me goed af te gaan. En ik deed het nog graag ook.
Maar wat ik nog veel liever deed dan wiskunde, was fysica. De lessen fysica van wijlen professor Michiels, die waren gewoonweg hemels. Dat bleek een afwijking van formaat te zijn, want zowat elke medestudent verafschuwde de lessen en had een heilige schrik van de man. Maar zijn lessen, waarvan ik er geen enkele heb gemist, staan in mijn geheugen gegrift. Nu nog denk ik regelmatig terug aan zijn uitspraken en aan de voorbeelden die hij aanhaalde. Mijn examenresultaten waren navenant. Biologie, dat was nog zoiets dat me goed lag. Met chemie is het nooit helemaal goed gekomen.
In de jaren die volgden, leek het wel alsof ik niet echt voor tandheelkunde in de wieg was gelegd. De algemeen medische en wetenschappelijke vakken vond ik allemaal boeiend. Hoe meer de vakken zich echter toespitsten op tandheelkunde, hoe minder goed ik het ervan af bracht. Aan de practica in het kelderlabo heb ik nooit kunnen wennen. Het was me te schools, te technisch, te weinig medisch ook. Uiterlijk ben ik misschien nooit een rebel geweest, innerlijk wou ik het liefst stoppen en iets anders gaan doen.
Ik heb volop genoten van het studentenleven, maar had eerder oppervlakkige contacten met mijn medestudenten. Mijn toenmalige lief studeerde voor bio-ingenieur en ik vond het veel boeiender bij die boerenkotters. Menige avond en nacht heb ik in Heverlee, in de Gnorgl, doorgebracht. De meeste studenten tandheelkunde vond ik toen te “bourgeois”. Ik voelde me een beetje een vreemde eend in de bijt bij al die hemdjes, sjaaltjes en truitjes met een merk op. Zelf droeg ik lange rokken, in voornamelijk de tinten zwart en donkerpaars.
Ik had waarschijnlijk niet de juiste ingesteldheid om het maximale uit mijn studies te halen. De typisch tandheelkundige vakken boeiden me maar matig. Ik weigerde om patiënten in mijn familiekring te zoeken voor de praktische examens en kwam zo nogal dicht bij een scenario “hakken over de sloot” in mijn laatste jaar.
Gelukkig had ik in de loop van de jaren wel ontdekt dat parodontologie misschien nog het dichtst in de buurt lag van wat ik “later” zou willen doen. Er waren alleen nogal veel kandidaten in mijn jaar die graag parodontoloog wilden worden. De vraag om een studiebeurs aan te vragen om een doctoraatsonderzoek te financieren, kwam als een geschenk uit de hemel. Ook een andere jaargenoot begon aan een doctoraat en op die manier konden er vier jaargenoten aan de opleiding parodontologie beginnen, in plaats van de gebruikelijke twee. Bovendien had ik zo ineens nog 5 jaar respijt voor ik echt “aan de bak” moest.
Professor Reinhilde Jacobs bleek de perfecte promotor te zijn voor mij. Het klikte meteen. Een doctoraat in de radiologie verruimde mijn horizonten, zowel op wetenschappelijk als medisch vlak, en ik leerde in die vijf jaar enorm veel. Netwerken, presentaties maken en geven, les geven, reizen. Dat lag me wel en even dacht ik eraan om misschien wel naar het buitenland te gaan, en een eerder academische carrière uit te bouwen. Ondertussen was ik immers getrouwd en het zag er volgens bepaalde specialisten naar uit dat het moeilijk zou worden om kinderen te krijgen.
Maar plots bleek ik dan toch zwanger. In de loop van mijn opleiding parodontologie en doctoraatsstudie werd ik moeder en ik werd zelfs een tweede keer zwanger, zodat ik mijn doctoraat mocht verdedigen met één zoon in het publiek en één zoon in mijn buik. De plannen om naar het buitenland te trekken werden dus maar opgeborgen. En de zoektocht naar een plek voor een eigen kabinet begon. Uiteindelijk werd dat Opglabbeek, waar een huis van een tandarts te koop stond. De start van de praktijk verliep bijzonder vlot. Al gauw werden patiënten door tandartsen in de omtrek verwezen en na enkele jaren kwam er een collega bij. De praktijk werd te klein en ik keek uit naar een grotere ruimte. Dat werd dan het huis waar mijn zus een kinesitherapiepraktijk runde. We organiseerden het zo, dat we een gemeenschappelijke balie hadden en er kwamen meer collega’s bij. Nu werken we met drie behandelstoelen, vijf parodontologen en twee assistenten.
Toen de kinderen wat groter werden en de praktijk goed begon te lopen, begon het weer te kriebelen om eens iets anders te ondernemen. Door mijn engagement in de Belgische Vereniging voor Parodontologie, waar ik enkele jaren voorzitter was van de Beroepscommissie, kwam ik in aanraking met de politiek achter het gezondheidszorgbeleid. En dat interesseerde me wel. Geleidelijk aan ben ik me meer gaan engageren, totdat het nu een part-time bezigheid is geworden. Dat de thema’s gezondheidszorg en welzijn me interesseren is vanzelfsprekend, maar ook sociale cohesie en de samenlevingsproblematiek in een multiculturele omgeving vind ik bijzonder boeiend. Het nadenken en het bredere engagement houden mijn hoofd fris. Door de vele contacten met allerlei mensen in de praktijk kan ik het beleid bovendien toetsen aan de perceptie en aan de realiteit.
Terugkijkend naar twintig jaar geleden, zou ik toch één en ander anders hebben gedaan. Ik zou me meer tussen mijn medestudenten hebben proberen integreren en ik zou een actievere rol hebben gespeeld in mijn jaar of in de opleiding. Voor de komende generaties tandartsen, hoop ik dat er voldoende aandacht blijft gaan naar het medische aspect van de opleiding en van hun latere beroep. De technische aspecten vragen handigheid, die voor een stuk al aangeboren is, het medische luik vraagt kennis, nieuwsgierigheid en verder kijken dan alleen die mond. En empathie, iets wat voor mijn part ook zou mogen worden getoetst. De nadruk op het medische aspect en het sociale belang van de mondzorg is volgens mij de enige manier om tandheelkunde te profileren als een aantrekkelijk beroep voor nieuwe studenten en om aanspraak te kunnen maken op een significant deel van het preventieve en curatieve gezondheidsbudget.
Gedurende mijn hele studie heb ik erover gedacht om toch maar over te stappen naar geneeskunde, en nooit heb ik de stap gezet. Uiteindelijk ben ik graag tandarts-parodontoloog. Het boeiende aan deze job zijn de dagelijkse contacten met mensen uit alle lagen van de samenleving. Het bijzondere is dat we mensen echt kunnen helpen met mondgezondheidsproblemen, die voor ons soms een kleine technische ingreep betekenen, maar voor hen een wereld van verschil. Ik kijk er naar uit om te helpen ons mooie beroep te verdedigen, naar waarde te laten schatten en veilig te stellen voor de toekomst.
Frieda Gijbels
tandarts sinds 1998